• maandag 15 September 2025
  • Het laatste nieuws uit Suriname

PETROLEUMWET VAN 1990 BLIJFT FUNDAMENT VOOR SURINAME’S OLIE- EN GASSECTOR (DEEL 1)

| united news | Door: Redactie

Bron: OilNow

De Surinaamse olie- en gassector wordt al meer dan dertig jaar gereguleerd door de Petroleumwet van 1990, die in 1991 (S.B. 1991 no. 7) in werking trad en in 2001 is aangepast.

Deze wet vormt het juridische kader voor het beheer, de vergunningverlening en de ontwikkeling van olie- en gasvoorraden.

Centraal staat het principe dat alle petroleumvoorraden eigendom zijn van de staat (artikel 2), een uitgangspunt dat al in het Mijnbouwdecreet van 1986 is vastgelegd. Het betekent dat olie en gas geen particulier bezit kunnen worden; uitsluitend de staat kan rechten tot exploratie en productie verlenen. Staatsolie, opgericht in december 1980,

treedt hierbij op namens de staat. Het Staatsolie Hydrocarbon Institute (SHI) verzorgt de regulering en contractafhandeling.

Staatsolie houdt regie over exploratie, productie en contracten met internationale partners.

Volgens artikel 3 is Staatsolie bevoegd om exploratie en productierechten te verlenen en contracten te sluiten met internationale oliemaatschappijen. Hoewel de wet geen specifiek contractmodel voorschrijft, hanteert Staatsolie standaard de zogenoemde Production Sharing Contracts (PSC’s). Daarbij financiert de contractant de exploratie op eigen risico, verhaalt kosten op een deel van de productie (cost oil) en deelt de resterende winstproductie (profit oil) met de staat. In 2025 verwierf Staatsolie bijvoorbeeld een belang van 20 procent in

het GranMorgu-project in Blok 58, een illustratie van de actieve rol die de wet mogelijk maakt. De exacte voorwaarden van dit PSC zijn echter niet openbaar.

Ter vergelijking: in Guyana mogen producenten volgens het Stabroek-contract tot 75 procent van de productie als cost oil terugvorderen. De resterende 25 procent profit oil wordt gelijk verdeeld tussen de overheid en het ExxonMobil-consortium, elk 12,5 procent, plus een royalty van 2 procent over de bruto-opbrengst, wat het totaal voor Guyana op 14,5 procent brengt.

De Petroleumwet legt geen specifieke looptijden voor exploratie of productierechten vast. Zij verwijst naar het Mijnbouwdecreet, dat voor exploratie een termijn van zes tot zeven jaar toestaat. Voor productie gelden in Suriname in de praktijk PSC’s met een maximale duur van ongeveer dertig jaar. Dit stimuleert tijdige ontwikkeling en voorkomt dat de nationale voorraden onbeperkt geblokkeerd blijven.

Ook de fiscale bepalingen zijn grotendeels contractueel geregeld. Bedrijven betalen 36 procent winstbelasting, terwijl het Mijnbouwdecreet een royalty van 6,25 procent over de bruto offshoreproductie voorschrijft. PSC’s bepalen de precieze verdeling van cost en profit oil, zodat de staat inkomsten ontvangt, zelfs in de fase van hoge aanloopkosten.

Milieubescherming en veiligheid krijgen nadrukkelijk aandacht. Vergunninghouders moeten vervuiling voorkomen, sites herstellen en internationale technische normen naleven. Voor geschillen voorziet de wet in arbitrage, wat internationale investeerders zekerheid biedt.

De wijziging van 2001 verfijnde de fiscale en contractuele bepalingen en bracht de wetgeving dichter bij internationale standaarden, terwijl het staatsbezit en het door de staat geleide beheer onaangetast bleven.

Nu Suriname zich voorbereidt op de eerste offshore-olieproductie, blijft de Petroleumwet van 1990 het fundament, al spelen nieuwe vraagstukken rond local content, milieubescherming en langdurige fiscale stabiliteit een steeds belangrijkere rol.

UNITEDNEWS

 

 

| united news | Door: Redactie